De ijsbeer (scene 2 en 12)
De ijsbeer leeft in de omgeving van de noordpool. Mannetje maken enorme zwerftochten. Om warm te blijven heeft hij een speklaag en een dikke vacht. Ijsberen hebben een goed reukvermogen, op 30 km afstand kunnen ze een dood dier ruiken.
IJsberen zijn vleeseters, ze eten het liefst zeehonden.
In het voorjaar gaan de mannetjes achter de vrouwtjes aan. Een keer in de drie jaar hebben vrouwtjes zin om te paren. Ze zijn druk bezig met het opvoeden van hun jongen. Na het paren gaat het mannetje en vrouwtje ieder zijn eigen weg. Het zwangere vrouwtje maakt een sneeuwhol. Daar valt ze in slaap. In die tijd worden de jongen geboren, meestal een tweeling. Ze zijn nog blind. Moeder geeft ze vette melk en als ze in het voorjaar uitkomen zijn al behoorlijk groot.
Bron: Tam tam de ijsbeer